'Minister Kaag, doe meer voor de meest kwetsbaren!'
Pieter Dirk Dekker is lobbyist en brengt het werk van Red een Kind onder de aandacht bij beleidsmakers. “Zo zorg ik ervoor dat Red een Kind zo goed mogelijk in staat gesteld wordt om haar grote doel te behalen: het duurzaam helpen van de meest kwetsbare kinderen in nood.” Hij schreef voor het Nederlands Dagblad een artikel waarin hij oproept om niemand achter te laten.
Doe meer voor de meest kwetsbaren!
Toen ik begin 2020 aan het werk ging in ontwikkelingssamenwerking kwam ik er al snel achter dat dit geen sector is voor stoere praat en klinkende beloften. Eerder wordt de sector gekenmerkt door hard werken, veel geduld en kleine stapjes voorwaarts. Daardoor heeft ontwikkelingssamenwerking iets onaantrekkelijks. Zij is niet echt fotogeniek.
Incidenteel lijkt het tegendeel het geval: de foto van een aangespoelde vluchteling, een kind nog, maakte in 2015 veel maatschappelijke betrokkenheid los. De negenjarige Nemr werd vorig jaar het gezicht van de roep om een ruimer Nederlands kinderpardon. Maar ook zulke beelden en verhalen zijn aan slijtage onderhevig: de nieuwe foto’s van de verschrikkingen in het heropgebouwde kamp Moria op Lesbos lijken nog maar weinig indruk te maken op Nederlandse en Europese beleidsmakers.
Dat het leed van de allerkwetsbaarsten ons minder lijkt te raken, komt onder andere tot uitdrukking in de geplande bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking; de enige sector waarop het kabinet in coronatijd bezuinigt. Die bezuinigingen staan op gespannen voet met de Nederlandse steun aan de Werelddoelen voor Duurzaamheid (Sustainable Development Goals, SDG’s), die allemaal cirkelen rond het motto ‘Laat niemand achter’ (Leave No One Behind).
Dit ambitieuze motto, ten doel gesteld voor 2030, is ontzettend lastig te verwezenlijken. Alle betrokkenen in ontwikkelingssamenwerking worstelen ermee hoe je écht de allerkwetsbaarsten bereikt. Aangezien minister Kaag herhaaldelijk haar betrokkenheid op de SDG-agenda heeft uitgesproken, denk ik hierin graag met haar mee rond de behandeling van haar begroting in de Tweede Kamer (woensdag en donderdag).
‘Het gaat om die ene mens, dat ene kind dat buiten de boot valt’
Natuurlijk moeten die bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking onmiddellijk van tafel, wil het kabinet ernst maken met het behalen van de werelddoelen. Door de coronacrisis neemt de armoede wereldwijd toe. Dit vraagt eerder om méér dan om minder investeringen in ontwikkelingssamenwerking. Maar er is nog een aspect dat het bereiken van de allerkwetsbaarsten in de weg kan zitten.
Nederland geeft het budget voor ontwikkelingssamenwerking steeds vaker uit in grote hoeveelheden. Bovendien doet Nederland dat het liefst via grote donaties aan multilaterale verbanden zoals de VN en de Wereldbank: liefst veertig procent van al het geld voor ontwikkelingssamenwerking wordt op die manier uitgegeven. Slechts iets meer dan twintig procent wordt besteed via maatschappelijke organisaties en bedrijven.
Zo’n grote donatie – denk bijvoorbeeld aan de recente schenking van 100 miljoen euro aan de Global Partnership for Education – is aantrekkelijk voor de minister, want het is gemakkelijker (minder administratie) en het suggereert daadkracht. Zoveel geld zal vast het verschil kunnen maken! En gelukkig komen veel van dit soort bestedingen inderdaad goed terecht.
Maar het bereiken van de allerkwetsbaarsten, bijvoorbeeld in armoedige dorpjes op het Afrikaanse platteland, is zó moeilijk dat veel grote organisaties er niet eens aan beginnen. In de praktijk komt het aan op kleinere organisaties die nauw samenwerken met lokale partners. In zulke kleinschalige projecten gaat het niet om de grote aantallen, de snelle resultaten of het fotogenieke succesverhaal. Het gaat om het helpen van die ene mens, dat ene kind, die ene gemeenschap die buiten de boot valt.
Kleinere organisaties, zoals veel Nederlandse NGO’s, blijken hiertoe beter in staat. Hun financieringsmogelijkheden worden echter steeds beperkter zolang de trend wordt voortgezet om het geld voor ontwikkelingssamenwerking vooral in grote hoeveelheden en bij voorkeur via multilaterale verbanden uit te geven. Kleine organisaties kunnen zulke grote subsidies niet uitvoeren en zij worden maar moeilijk partner van multilaterale verbanden als de Wereldbank en de VN.
Zo bezien zou het beter zijn als minister Kaag, allicht op aandringen van de Tweede Kamer, geld meer in eigen beheer zou uitgeven, in hoeveelheden die toegankelijk zijn voor die kleinschalige organisaties die zich richten op hulp aan de allerkwetsbaarsten. Dit is in het belang van de Tweede Kamer (zij kunnen beleid en bestedingen van multilaterale instellingen immers moeilijk controleren) en absoluut noodzakelijk wil Nederland blijven bijdragen aan het behalen van de werelddoelen. Alleen zo maakt Nederland ernst met het motto ‘Laat niemand achter.’